deurbogen
- deur·bo·gen
- deurboog met uitgang -en
de deurbogen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord deurboog
- ▸ Links en rechts in de deurbogen is een deel van een stralende zonneschijf aangebracht.[1]
- Het woord 'deurbogen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Farwerck, F.E.“Levend verleden” (1938), Stichting "Der Vaderen Erfdeel", Amsterdam, p. 45 afb. 70