• des·noods
  • In de betekenis van ‘bijwoord van causaliteit: zo nodig, in het uiterste geval’ voor het eerst aangetroffen in 1671 [1]
  • Genitief van 'de nood'.
  • samenstelling van  des  en  nood  met het achtervoegsel -s [2]

desnoods

  1. indien nodig, als het niet anders kan
    • - Dat verklaar ik desnoods onder ede. 
    • - Dan de hamvraag: kun je eruit koken? Ja. De recepten zijn duidelijk opgeschreven en goed werkbaar. Maar ik raad u aan ze nauwkeurig te bestuderen en ze desnoods over te nemen op een kladpapiertje. Want je wilt dit boek zeker niet meenemen de keuken in. God behoedt u dat het vies zou worden. Daar is het veel te mooi voor.[3] 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]