desmentir
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
desmentir |
desmentía |
desmentido |
volledig |
desmentir
- des·men·tir
- overgankelijk
- ontkennen, tegenspreken, weerleggen, logenstraffen
- verbergen, verdoezelen
- in tegenspraak zijn met
- [1] negar, contradecir