depreciëren
- Geluid: depreciëren (hulp, bestand)
- de·pre·cië·ren, de·pre·ci·eren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘in waarde of waardering (doen) dalen’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse déprécier (met het voorvoegsel de- en met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
depreciëren |
deprecieerde |
gedeprecieerd |
zwak -d | volledig |
depreciëren [3]
- overgankelijk
- de waarde of koers verlagen van
- geringschatten, minachten
- Het woord depreciëren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ "depreciëren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ depreciëren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).