daufe
- dau·fe
daufe
- onbepaalde wijs:
- daufe (darrefe)
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm
- erste persoon enkelvoud
- ich dauf
- tweede persoon enkelvoud
- du daufscht
- derde persoon enkelvoud
- er/sie/es dauf
- erste persoon meervoud
- mir daufe
- tweede persoon meervoud
- dhir dauft
- derde persoon meervoud
- mir daufe
- erste persoon enkelvoud