• da·ní

daní

  1. instrumentalis enkelvoud van daň
  2. genitief meervoud van daň

daní

  1. nominatief bezield mannelijk meervoud van daný
  2. vocatief bezield mannelijk meervoud van daný

daní

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord danit
  2. derde persoon meervoud tegenwoordige tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord danit