děla
- IPA: /ɟɛla/
- dě·la
děla
- genitief enkelvoud van dělo
- nominatief meervoud van dělo
- accusatief meervoud van dělo
- vocatief meervoud van dělo
děla
- vrouwelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het (im)perfectieve werkwoord dít
- onzijdig derde persoon meervoud verleden tijd van het (im)perfectieve werkwoord dít
- vrouwelijk enkelvoud actief deelwoord van het (im)perfectieve werkwoord dít
- onzijdig meervoud actief deelwoord van het (im)perfectieve werkwoord dít