Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cur·sis·te
Woordherkomst en -opbouw
  • cursist met het achtervoegsel -e
enkelvoud meervoud
naamwoord cursiste cursistes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de cursistev

  1. vrouwelijke deelneemster aan een cursus
    • Zijn was de enige cursiste op de lascursus. 

Gangbaarheid