crispar
- cris·par
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
crispar |
crispaba |
crispado |
volledig |
crispar
- overgankelijk verkrampen, samentrekken (van spieren)
- op de zenuwenen werken, irriteren
- crispar in: Diccionario de la lengua española, 23e druk, op website: Real academia española