Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • co·voor·zit·ter
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord covoorzitter covoorzitters
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de covoorzitterm

  1. persoon die het voorzitterschap deelt met iemand anders
     Kaag wordt over een half jaar covoorzitter van een groep van bijna tachtig ministers van Financiën, die samen op willen trekken bij het maken van klimaatbeleid. Landen zullen de randvoorwaarden moeten creëren, waardoor het voor bedrijven duidelijk en verleidelijk wordt om hun geld anders te investeren.[1]
     Dit weekend komen de leden van de Groenen bijeen op een partijcongres in Bonn. Covoorzitter van de jongerentak, Timon Dzienus, wil dat de partij zich dan uitspreekt voor het behoud van Lützerath.[2]

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Heleen Ekker
    “Kaag op klimaattop: 'Zonder het grote geld halen we klimaatdoelen niet'” (Woensdag 9 november 2022, 21:43), NOS
  2.   Weblink bron
    Job Urbach
    “Duits dorp bij Roermond verliest strijd tegen bruinkoolmijn” (Vrijdag 14 oktober 2022, 16:35), NOS