• cli·che·ren
  • uit het Frans; afleiding van cliché

clicheren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
clicheren
clicheerde
geclicheerd
zwak -d volledig
  1. een drukvorm die gebruikt wordt bij het drukken van illustraties in hoogdruk maken
     Zij waren journalist, fotograaf en opmaker tegelijk. Filmrecensies, politienieuws, verslagen van gemeenteraadsvergaderingen, zelf de plaatjes bij die verhalen schieten én 'clicheren' - het hoorde er allemaal bij. Dat gaf 'een zelfverzekerdheid die ik later nooit meer heb gekend', herinnert Van den Berg zich.[2]
  2. een te eenvoudige en eenzijdige beschrijving van iemand maken
     Toch heeft hij geen belgicistische geschiedkunde gepleegd. Zijn tegenstanders clicheren hem. Maar lees hem, hij is minder legitimerend dan wordt aangenomen.[3]
52 % van de Nederlanders;
48 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Joost Ramaer
    “Van vrolijke chaos naar een betere krant” (12 oktober 2002), de Volkskrant
  3.   Weblink bron “De natie wordt volwassen” (26 november 1998), De Morgen
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be