• claus·tro·fie·le

claustrofiele

  1. verbogen vorm van de stellende trap van claustrofiel
    • Hij beschikte over een imposant palet aan accenten, declameerde de doolhoven van Paul Auster in sappig New Yorks, wendde Oxford-Brits aan voor Atonement van Ian McEwan, en toverde een neutraal soort Euro-Engels uit zijn mond, met af en toe een scherp randje Russisch, tijdens de rondleidingen door de claustrofiele verhalengevangenissen van Nabokov. [1]