cascabel
  • cas·ca·bel
enkelvoud meervoud
naamwoord cascabel cascabels
verkleinwoord

de cascabelv / m

  1. (voeding) Capsicum annuum   een van de cultivars van rode peper
     Deze twintig nieuwe ingrediënten heeft de bekende kok nu altijd op voorraad: Cascabel-chilipeper, Ancho-chilipeper, ansjovis, Chipotle-chilipeper, Gochujang-chilipaste, Hibiscusbloemen, ingelegde mango, kardemompoeder, Limabonen uit blik, masa harina, miso, rijstazijn, rode-paprikavlokken, rozenharissa, Shaoxing, tamarindepasta, vissaus, zwarte knoflook en zwarte limoen.[1]
  1.   Weblink bron
    Ellen den Hollander
    “Smaaktovenaar Ottolenghi hoeft zich thuis niet uit te sloven: ‘Mijn zoon eet liefst kale pasta’” (10-09-2020), Tubantia