builder
- buil·der
vervoeging van |
---|
builderen |
builder
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van builderen
- Ik builder.
- gebiedende wijs van builderen
- Builder!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van builderen
- Builder je?
- Het woord builder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
enkelvoud | meervoud |
---|---|
builder | builders |
builder