budu

  1. accusatief enkelvoud van buda
  2. instrumentalis enkelvoud van buda

budu

  1. eerste persoon enkelvoud toekomende tijd van byś
  2. derde persoon meervoud toekomende tijd van byś
  1. buźom


  • bu·du

budu

  1. eerste persoon enkelvoud toekomende tijd aantonende wijs van het imperfectieve werkwoord být: (ik) zal