bschaffigte
- bschaf·fig·te
- Pennsylvania-Duitse bijvoeglijk-naamwoordsvorm met het voorvoegsel b-
bschaffigte
- bepaald nominatief mannelijk enkelvoud van bschaffigt
- «Er waar en arrig bschaffigte Dichder un Schreiwer.»
- Hij was een erg bezige dichter en schrijver.
- «Er waar en arrig bschaffigte Dichder un Schreiwer.»