brushen
- bru·shen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
brushen |
brushte |
gebrusht |
zwak -t | volledig |
brushen
- overgankelijk drogen met de föhn, föhnen
- Het woord brushen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.