Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bruis·te op
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
opbruisen

bruiste op

  1. enkelvoud verleden tijd van opbruisen
    • Ik bruiste op. 
    • Jij bruiste op. 
    • Hij, zij, het bruiste op. 


Gangbaarheid