En brugde.
Een reuzenhaai.
(Bron: Harper's Weekly, October 24, 1868.)
  • brug·de

brugde m/v

  1. (kraakbeenvissen) reuzenhaai
m/v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brugde     m: brugden
v: brugda  
  brugder     brugdene  
genitief   brugdes     m: brugdens
v: brugdas  
  brugders     brugdenes  


  • brug·de

brugde v

  1. (kraakbeenvissen) reuzenhaai
v enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brugde     brugda     brugder     brugdene  
genitief                        
v
bijvormen
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   brugda         brugdor     brugdone  
genitief