• bron·bron
  • Surinaams-Nederlands [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord bronbron
verkleinwoord

de bronbronv / m

  1. (voeding) aangebrande rijst die als een korst onderin een pan vastgekoekt zit
     Bereiding Bron bron: Dikke droge rijstkorst van de bodem van de pot of rijstkoker halen en in stukken snijden.[2]