Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • brok·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
brokken
brokte
gebrokt
zwak -t volledig

Werkwoord

brokken

  1. (voeding) vast voedsel in brokken verdelen om het aan vloeibaar voedsel toe te voegen
    • Zij brokt een beschuitje in haar soep. 
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

de brokkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord brok

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be