boodschappenmandje

  • bood·schap·pen·mand·je

het boodschappenmandjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord boodschappenmand
     Met een plastic boodschappenmandje vol boeken uit het magazijn ga ik aan een tafel zitten om te kijken wat me bevalt.[1]
  1.   Weblink bron
    Brigit Kooijman
    “Hoe je over het leven leert van Kerouac en Christie” (7 november 2018) op nrc.nl