• boe·zem·de in
vervoeging van
inboezemen

boezemde in

  1. enkelvoud verleden tijd van inboezemen
    • Ik boezemde in. 
    • Jij boezemde in. 
    • Hij, zij, het boezemde in. 
     Daarvoor boezemde zijn gezicht te veel angst in.[1]