Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ren·fluit·je
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

het boerenfluitjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord boerenfluit
     De zuilen hebben gezamenlijk in de bus geblazen ter ere van de tweemiljoenste televisiebezitter. Het blazen geschiedde met een boerenfluitje.[1]
Uitdrukkingen en gezegden

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron Korte recensie in: Algemeen Handelsblad  , jrg. 138 nr. 44874 (12 augustus 1965), P. den Hengst en Zoon, Amsterdam, p. 2 kol. 2