boerenfluitje
- Geluid: boerenfluitje (hulp, bestand)
- IPA: / ˈburə(n)ˌflœycə / (4 lettergrepen)
- boe·ren·fluit·je
- boerenfluit met het achtervoegsel -je
het boerenfluitje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord boerenfluit
- ▸ De zuilen hebben gezamenlijk in de bus geblazen ter ere van de tweemiljoenste televisiebezitter. Het blazen geschiedde met een boerenfluitje.[1]
- Het woord 'boerenfluitje' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Weblink bron Korte recensie in: Algemeen Handelsblad , jrg. 138 nr. 44874 (12 augustus 1965), P. den Hengst en Zoon, Amsterdam, p. 2 kol. 2