Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boe·ren·flui·ten
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de boerenfluitenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord boerenfluit
     Op de achtergrond vermengde het gejammer van de viool zich met het getierelier van een groep boerenfluiten en het nasale geklaag van een doedelzak.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    Monaldi & Sorti (vert. Jan van der Haar)
    “Secretum” (2010), Bezige Bij b.v., Amsterdam, ISBN 9789023449577