Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boeg·seer
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
boegseren

boegseer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boegseren
    • Ik boegseer. 
  2. gebiedende wijs van boegseren
    • Boegseer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boegseren
    • Boegseer je? 
    • Boegseer hem nu aan boord; (…) [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen