bodelen
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd | voltooid deelwoord | |
enkelvoud | meervoud | ||
bodelen | bodelde | bodelden | ghebodelt |
zwak | volledig |
bodelen
- afbeulen, mishandelen
- doorsteken, doden
- «Ende syt nu niet vervart, bodelt al, man ende pard.»
- En wees nu niet bevreesd, doodt ze allen, man en paard.
- «Ende syt nu niet vervart, bodelt al, man ende pard.»