Middelnederlands

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden tijd voltooid
deelwoord
enkelvoud meervoud
bodelen bodelde bodelden ghebodelt
 zwak  volledig   

Werkwoord

bodelen

  1. afbeulen, mishandelen
  2. doorsteken, doden
    «Ende syt nu niet vervart, bodelt al, man ende pard.»
    En wees nu niet bevreesd, doodt ze allen, man en paard.