bloemenliefhebsters

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bloe·men·lief·heb·sters
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

de bloemenliefhebstersmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bloemenliefhebster
     Voor bloemenliefhebsters, die het zonde vinden een bosje bloemen „zomaar" in het water te zetten, is dit boek een kostelijk, maar kostbaar bezit.[1]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron
    F.W.D.
    „Blij wonen met bloemen” in: Trouw  , jrg. 25 nr. 6633 (17 december 1966), Organisatie Trouw, Meppel, p. 19 kol. 4