blikschieten
- blik·schie·ten
- samenstelling van blik en schieten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
blikschieten |
- |
- |
onvolledig |
blikschieten
- met behulp van carbid en een afsluitbaar blik een harde knal veroorzaken
- Ga je op oudejaarsavond mee blikschieten?
- Het woord 'blikschieten' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.