Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • blik·schie·ten
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
blikschieten
-
-
onvolledig

Werkwoord

blikschieten

  1. met behulp van carbid en een afsluitbaar blik een harde knal veroorzaken
    • Ga je op oudejaarsavond mee blikschieten? 

Gangbaarheid