• bik·kel·spe·len
  • bikkelspel met uitgang -en, met verlenging van de klinker (/ɛ/ naar /e/)

de bikkelspelenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord bikkelspel, in de betekenis "typen bikkelspel" [1]
     „Waar,” vraagt de schrijver, „waar zijn de bikkelspelen voor de meisjes, waar zijn de balspelen voor de jongens?”[2]
  1.   Weblink bron “Spellen / spelen” op taaladvies.net
  2.   Weblink bron
    Disse, J.S.G. & Hage, J.W.B.
    “Zes en twintig gereglementeerde openlucht(bal)-spelen” (1905), J.S.G. Disse, Rotterdam & J.W.B. Hage, Nijmegen, p. 3