• be·weer·de
vervoeging van
beweren

beweerde

  1. enkelvoud verleden tijd van beweren
    • Ik beweerde. 
    • Jij beweerde. 
    • Hij, zij, het beweerde. 
     Het was overduidelijk dat zij zich moeiteloos schikte in de rol van ‘de vrouw van’. ‘Dit soort prachtige accommodaties vind je overal ter wereld,’ beweerde haar echtgenoot stellig.[1]
  2. verbogen vorm van beweerd, voltooid deelwoord van beweren