beweerde
- be·weer·de
vervoeging van |
---|
beweren |
beweerde
- enkelvoud verleden tijd van beweren
- Ik beweerde.
- Jij beweerde.
- Hij, zij, het beweerde.
- Ik beweerde.
- ▸ Het was overduidelijk dat zij zich moeiteloos schikte in de rol van ‘de vrouw van’. ‘Dit soort prachtige accommodaties vind je overal ter wereld,’ beweerde haar echtgenoot stellig.[1]
- verbogen vorm van beweerd, voltooid deelwoord van beweren
- Het woord beweerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.