beug
- beug
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | beug | beugen |
verkleinwoord | - | - |
- vistuig bestaande uit een lijn waaraan korte dwarslijntjes zijn vastgemaakt, voorzien van vishaken
vervoeging van |
---|
beugen |
beug
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beugen
- Ik beug.
- gebiedende wijs van beugen
- Beug!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beugen
- Beug je?
- Het woord beug staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "beug" herkend door:
16 % | van de Nederlanders; |
20 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ beug op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be