• be·to·ver·de
vervoeging van
betoveren

betoverde

  1. enkelvoud verleden tijd van betoveren
    • Ik betoverde. 
    • Jij betoverde. 
    • Hij, zij, het betoverde. 
  2. verbogen vorm van betoverd, voltooid deelwoord van betoveren

betoverde

  1. verbogen vorm van de stellende trap van betoverd