Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·stel·de af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbestellen

bestelde af

  1. enkelvoud verleden tijd van afbestellen
    • Ik bestelde af. 
    • Jij bestelde af. 
    • Hij, zij, het bestelde af. 


Gangbaarheid