beslis
- be·slis
vervoeging van |
---|
beslissen |
beslis
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beslissen
- Ik beslis.
- gebiedende wijs van beslissen
- Beslis!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beslissen
- Beslis je?
- Het woord beslis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
stamtijd | |
---|---|
infinitief | voltooid deelwoord |
beslis |
beslis |
volledig |
beslis
stellend | attributief |
---|---|
beslis | besliste |
beslis