beslagleggje
- be·slag·legg·je
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
beslagleggje |
beslaglegg |
beslagla beslaglagde |
beslaglagt |
Klasse 4 zwak |
beslagleggje
- overgankelijk in beslag nemen, beslag leggen op
- beslagleggja
- (bijvorm) beslaglegga, (bijvorm) beslaglegge