• be·scheid
  • In de betekenis van ‘geschreven stuk’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1631 [1]
vervoeging van
bescheiden

bescheid

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bescheiden
    • Ik bescheid. 
  2. gebiedende wijs van bescheiden
    • Bescheid! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bescheiden
    • Bescheid je? 
61 % van de Nederlanders;
61 % van de Vlamingen.[2]