• be·pist
  • vervoeging van bepissen: de stam met de uitgang -t, zonder ge- vanwege voorvoegsel
vervoeging van
bepissen

bepist

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bepissen
    • Jij bepist. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bepissen
    • Hij bepist. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van bepissen
    • Bepist! 
vervoeging van: bepissen…
verbogen vorm: bepiste

bepist

  1. voltooid deelwoord van bepissen