benoembaarheid
- be·noem·baar·heid
- afleiding van benoembaar met het achtervoegsel -heid[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | benoembaarheid | benoembaarheden |
verkleinwoord |
de benoembaarheid v
- het in een ambt aangesteld kunnen worden
- ▸ Jos van Rey, de oud-VVD-wethouder die wordt verdacht van corruptie en belangenverstrengeling, gaat in Roermond in een integriteitscommissie zitten. Het gaat om de commissie benoembaarheid wethouders.[2]
- ▸ Volgens de Raad van State maakt het D66-initiatief inbreuk op het gelijkheidsbeginsel en het recht op gelijke benoembaarheid in de openbare dienst. Voor die inbreuk wordt vooralsnog onvoldoende rechtvaardiging gegeven, schrijft de Raad.[3]
- ▸ Volgens Rutte is dat "geen discriminatie" omdat er een verschil is tussen hoe de Turkse overheid zich bemoeit met de eigen onderdanen in het buitenland en hoe de Zweedse regering dat doet. "Maar uiteindelijk is de enige toets die van loyaliteit en benoembaarheid. En die zou hier positief beantwoord zijn", aldus Rutte.[4]
- Het woord benoembaarheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Van Rey in integriteitscommissie” (Woensdag 23 april 2014, 21:11), NOS
- ↑ Weblink bron “RvS: geen wet weigerambtenaren” (Maandag 12 november 2012, 11:22), NOS
- ↑ Weblink bron “Ergernis rond paspoortkwestie” (Woensdag 27 oktober 2010, 09:05), NOS