• be·ne·vens
  • In de betekenis van ‘voorzetsel’ voor het eerst aangetroffen in 1624 [1]
  • afgeleid van beneven met het achtervoegsel -s [2][3]

benevens

  1. (formeel)met daarbij, naast
    • U dient dit verzoek benevens de vereiste bijlagen uiterlijk twee weken na de datum poststempel van deze brief in te dienen. 
79 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[4]