Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·ne·dic·tij·ner·abt
enkelvoud meervoud
naamwoord benedictijnerabt benedictijnerabten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de benedictijnerabtm

  1. (religie) het hoofd van een klooster van de orde der benedictijnen
    • Er nam een benedictijnerabt deel aan dat gesprek. 

Gangbaarheid