• be·mu·ren
  • afleiding van muren met het voorvoegsel be-

bemuren [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bemuren
bemuurde
bemuurd
zwak -d volledig
  1. omgeven met muren, voorzien van muren
57 % van de Nederlanders;
49 % van de Vlamingen.[2]