• be·lij·nen

belijnen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
belijnen
belijnde
belijnd
zwak -d volledig
  1. door het aanbrengen van lijnen op een ondergrond een grens aangeven
    • De Temmink Groep gaat maandag het faillissement aanvragen. Het 74 jaar oude wegenbouwbedrijf heeft de omzet de afgelopen jaren door bezuinigingen bij gemeenten dramatisch zien terugvallen. Bij Temmink en dochterbedrijf Dega, gespecialiseerd in het belijnen van wegen, werken in totaal 120 mensen. Twee jaar geleden verdwenen er bij een reorganisatie al 40 banen. [2] 
    • Waar misschien nog wel het grootste vraagteken bij clubs ligt, is het organisatorische aspect. Hoe raak je alle nieuwe teams kwijt, hoe alle nieuwe afmetingen van de velden te belijnen, hoe teams in te delen? En de nieuwe goaltjes die bij de mini’s gebruikt gaan worden, heeft bijna geen club op voorraad. „Op elk veld, behalve een hoofdveld, mag een club belijning aanbrengen. [3] 
92 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[4]