Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • be·lij·men
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

belijmen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
belijmen
belijmde
belijmd
zwak -d volledig
  1. een oppervlak voorzien van lijm

Gangbaarheid

62 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen