• be·kwij·len

bekwijlen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekwijlen
bekwijlde
bekwijld
zwak -d volledig
  1. iets of iemand met spuug of kwijl nat maken
59 % van de Nederlanders;
58 % van de Vlamingen.[2]