• be·krab·ben

bekrabben [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekrabben
bekrabde
bekrabd
zwak -d volledig
  1. op iets of iemand een krabbende beweging maken
70 % van de Nederlanders;
59 % van de Vlamingen.[2]