• be·kor·ten
  • Afgeleid van kort met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
bekorten
bekortte
bekort
zwak -t volledig

bekorten

  1. overgankelijk de tijdsduur minder lang laten zijn
    • Hij wilde graag zijn reistijd bekorten door een andere route te kiezen. 
95 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be