Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • bei·tel·den af
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
afbeitelen

beitelden (...) af

  1. meervoud verleden tijd van afbeitelen
    • Wij beitelden af. 
    • Jullie beitelden af. 
    • Zij beitelden af. 

Gangbaarheid