• be·ij·ze·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
beijzelen
beijzelde
beijzeld
zwak -d volledig
  1. ergatief (meteorologie) met ijzel bedekt raken
    • Toen wij na die vreselijk koude nacht opstonden, vonden we dat heel onze tent beijzeld was.