beep
Niet te verwarren met: веер |
- beep
vervoeging van |
---|
beepen |
beep
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beepen
- Ik beep.
- gebiedende wijs van beepen
- Beep!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van beepen
- Beep je?
- Het woord beep staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- IPA: /biːp/
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to beep |
he/she/it | beeps |
verleden tijd | beeped |
voltooid deelwoord |
beeped |
onvoltooid deelwoord |
beeping |
gebiedende wijs | beep |
beep
- een piepgeluid maken